“Emancipatie tussen musicus en publiek”
NOORDWIJK – “De Gregoriaanse zang is de basis van de westerse muziek. Nog altijd wordt jazzmuziek gezongen op toonsoorten die vrijwel gelijk zijn aan kerktoonladderstructuren.” De 22-jarige Rens Tienstra, derdejaars bachelorstudent op het Conservatorium in Amsterdam, is niet alleen een van de jongste beoefenaars van de Gregoriaanse zang bij het Schola Gregoriana; het Gregoriaanse mannenkoor van de “Maria ter Zee” kerk. Ook is hij dirigent en daarmee de directe opvolger van Cees de Haas. Tienstra behoort hiermee tot een van de weinigen van zijn generatie die de Gregoriaanse zang voor de vergetelheid kan behoeden.
Door Joep Derksen
Tienstra bezit een hoge mate van kennis over de herkomst van de Gregoriaanse muziek. “De oudste Westerse muziekfragmenten voor theaterstukken komen uit de Griekse tijd. De zangers in de abdijen en kloosters zijn in de eerste eeuwen na Christus begonnen met het zingen van psalmen. Dit kwam waarschijnlijk voort uit de Grieks-orthodoxe kerk, maar ook uit de Joodse leer. Het “Gregoriaans” is middeleeuwse muziek van de Romeinse liturgie in de katholieke kerk. Deze muziek vormt al sinds de zesde eeuw een vast onderdeel van de kerkelijke liturgie in West-Europa. De term “Gregoriaans” is een verwijzing naar paus en kerkvader Gregorius I de Grote (circa 540-604) die grote invloed had op de vorm van de liturgische muziek. Of hij die zelf ook componeerde is maar de vraag, maar hij heeft de opdracht gegeven de muziek van die tijd te verzamelen. Hierdoor ontstond een collectie en daar komt de term “Gregoriaans” vandaan.”
Het opstellen van een collectie had automatisch tot gevolg dat er veel repertoire overboord werd gegooid. “Immers, er was een wildgroei aan liederen”, informeert Tienstra. “De abdijen en kloosters hadden bijna geen contact met elkaar; die deden gewoon hun ding. In latere jaren probeerden de machthebbers de muziek te formaliseren. Karel de Grote probeerde bijvoorbeeld met behulp van de liturgie en de muziek de mensen die onder zijn rijk vielen te verenigen. De Oudromeinse liturgie ging echter niet verder dan de alpen en na een paar honderd jaar wordt deze Oudromeinse liturgie afgeschaft, waardoor de Gallische liturgie, die door heel Europa verspreid was, de officiële liturgie wordt.”
Passé
De Gregoriaanse muziek ontwikkelt zich ook inhoudelijk. Werd in de eerste eeuwen enkel eenstemmige muziek gemaakt, vanaf het jaar 1000 ontwikkelt zich de meerstemmigheid. Tot ver in de Baroktijd, de tijd van Bach (circa 18de eeuw) werd nog intensief Gregoriaans geschreven. Dat is niet helemaal passé, want het Gregoriaans schrijven gebeurt nu ook nog in beperkte mate, al is het niet meer in het Latijns. “De mensen willen horen waar de muziek over gaat.”
Deze wijziging in opvatting over de Gregoriaanse muziek is kenmerkend voor de splitsing waarop deze muzikale stroming voor staat. Tienstra: “Je hebt concertmuziek en praktische liturgische muziek. Ik zie een kans voor de Gregoriaanse muziek als concertmuziek. Laten we niet vergeten dat de Mattheus Passion direct uit de Gregoriaanse traditie stamt. Het Gregoriaans is nooit geschreven als concertmuziek. Het is prachtige muziek, maar werd altijd gezongen vanaf een bepaald platform richting toehoorders. De afgelopen 200 jaar werd deze muziek opgevoerd, terwijl de mensen luisterden. Nu komen we op het punt van emancipatie van de musicus en het publiek, waarbij beide partijen uit hun vaste rol treden. Het publiek doet dus actief mee aan de muzikale voorstelling.”
Deuntjes
Dat is toch iets waar André Rieu zich al tientallen jaren mee bezig houdt, door het Strauss-genre te populariseren en de mensen te laten meezingen en meeklappen op de maten van de muziek? Tienstra’s gezicht betrekt even: “Inderdaad doorbrak Rieu de oude gedachtegang, maar hij opereert nog wel vanuit het oude podium-publiek stramien. Inderdaad moet je op Strauss uit je bol kunnen gaan, maar de verfijning ontbreekt vaak bij zijn muziek. Op muzikaal gebied is Rieu’s versie geen hoogtepunt; het worden allemaal deuntjes.”